De coronacrisis raakte sekswerkers steeds harder dan andere contactberoepen. Landelijke belangenbehartiging was nuttig geweest, maar de vereniging die dat de laatste jaren op zich neemt, Proud, blijkt juist nu nauwelijks actief meer. En het is niet de eerste keer dat een sekswerkerbelangenclub ter ziele ging. Hoe komt dat? Voor Vrij Nederland beschreef ik de problemen, en hoe het misschien wél kan.
Een greep:
- Uit cijfers die het ministerie van Justitie en Veiligheid toestuurt, blijkt dat de prostitutiebranche sinds 2010 zo’n 30,4 miljoen euro subsidie heeft ontvangen. Dat lijkt een flink bedrag, maar ruim 28 miljoen euro daarvan was bestemd voor uitstapprogramma’s. ‘Sekswerkers hebben het minste toegang tot de subsidiepot’, zegt iemand.
- Bij de vorige vereniging, Stichting Geisha, besteedde de directeur, een ex-sekswerker, tienduizenden euro’s subsidie aan zichzelf en haar dochter, blijkt uit een rechtbankdocument. Dat voedt het vertrouwen ook niet.
- Als voorbeeld van hoe het wél kan, wordt al jaren naar Nieuw-Zeeland gewezen. De belangenorganisatie daar, New Zealand Prostitutes Collective (NZPC), ontvangt jaarlijks omgerekend zo’n 600.000 euro. Een giga bedrag vergeleken met de een à twee ton tijdelijke subsidie per jaar die Proud kreeg, helemaal als je bedenkt dat Nieuw-Zeeland nog geen vijf miljoen inwoners telt.
- Waar sekswerk in Nederland is ‘gelegaliseerd’, is in Nieuw-Zeeland sprake van ‘decriminalisering’. Dat wil zeggen dat de sector dezelfde rechten, plichten en verantwoordelijkheden heeft als elke andere service-industrie. Maar in Nederland wordt sekswerk vooral in het licht van mensenhandel gezien. Iemand zegt: ‘Als je als slachtoffer wordt gezien, krijg je geen autonomie. En geen stem.’